Gesprek met mijn moeder
Overpeinzingen bij de begrafenis van mijn moeder.
2023 begon niet fijn.
Mijn moeder is overleden.
91 jaar.
Gelukkig was ik met mijn broers en zus bij haar.
Afgelopen week, ja, ik was echt onthecht. Onze navelstreng was nu pas doorgeknipt.
Ik heb gedacht, gemijmerd en geschreven, en die tekst ook uitgesproken tijdens haar begrafenis.
Geen makkelijke tekst. Omdat ik een ietwat dubbele verhouding had met mijn moeder. Moeilijk om misschien te vertellen tijdens haar begrafenis, maar ik besloot het na overleg met vrienden, mijn zus en vrouw toch te doen.
De tekst raakte iedereen. Vooral de kinderen van de broers van mijn moeder, en ook moeders en vaders.
Mijn verhaal zorgde tijdens de nazit dan ook voor warme gesprekken, veel knuffels en herkenning.
Het deed mij goed.
Mijn schoonzus opperde dat ik verhaal moest delen, omdat het zo herkenbaar was. Omdat het ook haar troostte, net zoals anderen die middag.
Ik heb even geaarzeld, moet dat nou, maar dan toch, bij deze.
GESPREK MET MIJN MOEDER
Twentelaan 8, Heerenveen. Altijd op de linkerhoek van de bank in de woonkamer. Onder de lampenkamp, met gevouwen handen kijken naar de wereld van Nederland 1 en 2. Eerst steevast bewapend met een Peter Stuyvessant. Later met breinaalden.
Wobbe woont op kamers in Groningen, Tineke met Roel in de Van Lidtstraat, Waldus en ik zijn thuis. Papa komt doordeweeks laat binnen. Vanuit het NGL-bastion in Dordrecht of vanuit wat voor vergaderstad dan ook.
Ik ben het prinsje voor mama. Omdat ik leuke dingen met haar doe. Ik heb mijn rijbewijs en rijd haar naar elk modepaleis in de buurt, waar ik van alles naar de paskamer sjouw. Af en toe steek ik mijn hoofd om het hoekje: ‘Mam, nee echt, jij lijkt wel een Dolly Dot’. Tot grote hilariteit van haar zelf, en de verkoopsters in Drachten, Gorredijk of Surhuisterveen.
Mama is gek op aandacht. Als je dat geeft, betaalt ze dat met liefde terug.
Ik ben een jaar of 18. Vind thuis een fles Ouzo -vast een reminiscentie van een vakantie naar Griekenland. Ook heb ik een video uit de bibliotheek gehaald. ‘Kaos’ van de broertjes Paolo en Vittorio Taviani.
Ik pak twee glaasjes, een kom chips en een kan ijsblokjes. ‘Kom mam, we gaan samen die film bekijken.’
De film Kaos bestaat uit vier verhalen en een epiloog. Vrijelijk gebaseerd op de verhalen van de Italiaanse schrijver Luigi Pirandello. Een gaat over een moeder van wie twee zoons zijn geëmigreerd naar de VS. Ze probeert (als analfabete) brieven te schrijven, maar hoort niets van haar zoons. Een derde zoon woont gewoon in de buurt, maar die negeert zij.
Een ander verhaal gaat over een man die een uitzonderlijk grote olijfoliekruik koopt vanwege een geweldig oogstjaar. Maar die kruik breekt meteen. Een reparateur moet die met bijzondere lijm repareren. Hij doet dat, maar zet zichzelf daarbij gevangen in de kruik. De kruikeigenaar weigert hem eruit te halen.
In het laatste verhaal Gesprek met mijn moeder voert de schrijver een gesprek met zijn moeder tijdens een fictief bezoek aan zijn ouderlijk huis, vele jaren na haar dood.
Dat laatste verhaal uit de film hebben we die avond niet gehaald.
Papa komt terug en vindt ons beiden teut op de bank. Hij moppert en lacht. Kaos gaat uit, de fles is leeg.
Het is een van de warmste herinneringen die ik heb aan mama. Dicht tegen haar op de bank, voor haar op de grond. Eindelijk de kat die altijd op haar schoot liggen mag.
Dat Gesprek met mijn moeder heb ik -hoe ik dat nadien ook probeerde- nimmer met haar gehad, tijdens haar leven. Kort na Kaos verlaat ook ik de Twentelaan, en ga wonen in Limburg. Dat vinden mijn ouders niet leuk, zeker mama niet, vooral niet als ik pas na drie maanden thuiskom, en natuurlijk veel te weinig bel.
Wobbe verschijnt nog wel regelmatig thuis, Tineke samenwoont om de hoek, Waldus gaat thuis nog naar school. Ik leef mijn leven bijna vier uur verderop, het lijkt alsof mijn moeder die lange navelstreng niet behappen kan.
Ik geef het toe, thuis ben ik door mama vreselijk verwend. Altijd wacht zij mij op, na school. Kopje thee in Boerenbont, speculaasje. Ik daarna naar boven om rijtjes stampen, geschiedenis en wiskunde, mama naar de keuken om te koken. Om half zes daalde ik samen met Waldus naar beneden, de geur van aardappelen, boontjes en suddervlees tegemoet. En mama, echt waar, zij schilt op mijn 18e nog mijn sinaasappels, ik hoef in het huishouden niks te doen, en ja, dan is het misschien niet vreemd te geloven dat ik op kamers al heel snel alleen goed mijn eigen weg vinden kan.
Ik moet mezelf ontwikkelen ook. Moet op zoek naar nieuwe verhalen en belevenissen.
Maar ik blijf voor mama dat kleine jongetje dat geen sinaasappels schillen kan. Met dat beeld heeft zij me vanaf het moment dat ik het ouderlijk huis verliet, opgesloten in een kruik. En ik mag daar niet uitkomen. Wat ik ook zeg en vertel. Zij gelooft liever de verhalen van mijn huisgenoot als ze die aan de telefoon krijgt -een oudere beroepsmilitair die retejaloers is op mijn vriendinnetjes en andere avonturen.
Ik wil een gesprek met mijn ouders, met mijn moeder, maar beiden geven geen gehoor. Ik schrijf een brief, een wanhoopskreet, maar ik krijg geen antwoord. Ook een tweede brief vijf jaar later, nee. ‘Een zoon hoort zijn ouders geen brieven te schrijven’, vertelt zij tien jaar later.
Filipijnen, China, India, Vietnam, ik backpack door de wereld. Verhuis naar Utrecht en later Amsterdam. Mijn wereld wordt groter, die van haar alsmaar kleiner.
Een groef.
Ik ga met mama een dag op pad. Heb ik twee jaar eerder ook met papa gedaan.
Naar Groningen wil zij, zij staat beneden klaar in de pronk. Dat gesprek met mijn moeder, nee, ook die dag krijg ik dat niet voor elkaar.
We gaan sjiek uit eten, zij geniet op gouden muiltjes. Aan de buitenkant is zij makkelijker te raken. Zodra het gaat over gevoelens, over emoties, vouwt zij haar handen samen en slaat zij dicht. Wat ik voel, wat ik beleef, samen schateren, huilen, vasthouden, zeggen, ik hou van je, nee, dat past niet bij de generatie van mijn moeder, opgegroeid in de oorlog, donkere luchten vol wind en regen boven donker Tjeukemeerwater, strenge bibberkoude winters, Jan van der Hoorn, Jeen van den Berg, bijbelspreuken tegen de muur, vijf uur ’s ochtends de koeien melken.
Aanpakken, doen alsof gedoe niet bestaat, ‘zo is het’, en nee, ‘dat heb ik nooit gezegd’.
Moeilijk voor een jongetje dat borrelt van emoties, en grote en kleine vragen. Een jongetje dat uit haar kruik ontsnappen wil. Die vraagt om het ongezegde. Ook gewoon aandacht wil.
Ik zag het ook bij papa, toen hij verbleef in de geriatrische afdeling in het ziekenhuis in Leeuwarden.
Hij wilde daar zo graag weg. Zat huilend naast haar, smeekte haar bijna om hem mee te nemen naar huis, maar zij schudde zwijgend haar hoofd.
Gevouwen handen.
‘Wil je een koekje’, zei ze.
Liefde voor mama was een werkwoord.
Liefde was iets praktisch. Een doe-ding.
Koken, truien breien, boodschappen, koffie-, en theezetten, een enveloppe.
Dat doe je, en dat deed je vol aandacht.
Nog een groef.
Zal ik een sinaasappel voor je schillen’,
vraag ik aan mijn mama.
‘Ja, doe maar’, antwoordt zij zachtjes.
‘In een lange krul.’
Zij staart afwezig voor zich uit, hoeft ook niks meer te zeggen.
Ik schil de sinaasappel trots in een zo lang mogelijke krul, zoals zij vroeger voor mij deed.
Papa is al tien jaar dood. Mama is 90 en woont
alleen thuis. Zij herinnert zich steeds minder. Loopt voorovergebogen, haar bed
staat in de woonkamer. Een paar keer per week komen er mevrouwen om haar te
wassen, en weer anderen om het huis luchtjesvrij te houden.
Het gedoe heeft plaatsgemaakt voor een hoofdschudden
en mededogen. Haar ouderdom doet me pijn aan de ogen.
Ik kijk naar de oranje schil die als een
opgerolde slang tussen ons op tafel ligt. Ernaast de naakte sinaasappel,
ontdaan van zijn buitenkant, ontdaan van zijn vastigheid. Droog en verschrompeld,
kwetsbaar.
Ik kijk naar mama. Ook ontdaan van haar buitenkant, kwetsbaar, verschrompeld door de tijd.
‘Heb je geen zin in de sinaasappel’, vraag ik.
‘Ik moet Rodi eten geven’, zegt zij.
Zij wil opstaan van de keukentafel en gaat weer zitten.
Over haar gezicht irritatierimpels.
‘Waar is mijn stok, hè, waar is mijn stok nou
weer.’
‘Die staat naast je, kijk daar.’
Zij tuurt een verkeerde kant op.
‘Rodi is zo’n lieve kat hè, ik ben zo blij dat
hij de hele dag bij mij is.’
Dan ziet zij het schoteltje met de sinaasappel.
‘Heb je een sinaasappel?’
‘Met een mooie krul’, zeg ik.
Zij fonkelt even en vergeet.
De sinaasappel blijft onaangeroerd op tafel.
Ik neem een partje, proef en slik het met tegenzin door.
Droog, smakeloos.
Mijn moeder ziet het.
‘Niet lekker?’
‘Nee, niet lekker’, antwoord ik.
‘Te oud’, zegt zij. ‘Gewoon te oud. Niks meer an. Gooi maar weg.’
Twee weken voor Kerst.
Mama woont ruim elf maanden in Marijke Hiem.
Ik heb een tafeltje geboekt in Joure. Met Hanneke en Joeki. Beetje sjiek.
Sloffen kan zij goed. Lopen wil zij niet.
‘Ik ben bang om te vallen’, zegt zij boos, terwijl zij op weg naar onze auto steeds vaker stilstaat.
In Joure, neemt zij glunderend plaats. Gevouwen handen.
De ober is jong en vriendelijk, en doet haar narrigheid vernevelen. Mama geeft hem een en al aandacht. Een mocktail, voor het eerst, oesters, voor het eerst, heerlijk, vindt ze. En maar blijven lachen naar die jongen, die het zelf prachtig vindt. Een vrouw van 91. Mocktails en oesters. Een toetje wil zij ook.
‘Heb je ook ijs, met een flinke toef slagroom?’ vraagt zij hem.
IJs staat niet op het menu. Andere toetjes wel. Zij krijgt het met een bakje slagroom, belooft hij.
‘Wat een leuke aardige jongen’, zeg je.
Een Gesprek met mijn moeder. Vorige week dinsdag. Het gaat niet goed met mama. Zij heeft geronnen bloed rond haar lippen, er komt bloed uit haar oren. We moeten allemaal snel naar Marijke Hiem komen.
Zij ligt op bed.
Gebitloos, onherkenbaar.
‘Mama’, zeg ik, ‘oh lieve mama’.
Zij hapt naar adem, haar lichaam voelt klam, haar hartslag is bijna verdwenen. Haar blik door morfine wezenloos.
Ik probeer haar te bereiken, maar zij reageert niet.
Zo dichtbij, maar zo ver weg. En dan ineens is zij als een onbekende in een laatste zucht verdwenen.
Eind vorige week realiseer ik me dat ik door de dood van mijn moeder geen kind meer ben.
In de ogen van je ouders ben en blijf je altijd een kind.
Mijn ouders zijn alle twee dood, en daarmee ben ik ontslagen als kind, ik ben wees.
Ik bevind me in een tussenzone, zoals Ramsey Nasr dat afgelopen weekend zo mooi zei, in de Volkskrant, naar aanleiding van het overlijden van zijn moeder.
‘Ik heb een bepaalde ruimte verlaten, en ik moet een nieuwe ruimte nog ingaan.’ En met die ruimte doelde hij op een tijd.
Die tussenzone tilt me op. Doet me ontwortelen. Ik heb behoefte aan een bos, ja echt, ik wil door een bos lopen, ik wil lopen door natte klei, vaste grond onder mijn voeten voelen, ik ben onthecht.
Toch gek, dat je in de ogen van je ouders altijd een kind blijft. Zoals mijn moeder altijd een kind is gebleven in de ogen van haar ouders. En zoals ik Joeki en Reeve altijd zal blijven zien als een kind, of ze nou 14 en 17 zijn of straks 40 en 43, als ik dat nog mag meemaken.
Maar een meisje van 17 dat opgroeit in de vijftiger jaren van de vorige eeuw in het Friese Tjeukemeerdorpje Echten, dat is natuurlijk een heel ander meisje dan mijn dochter van 17 die vandaag opgroeit in Amsterdam, sterker, die op dit moment hopelijk in Malaga braaf in een klasje zit om Spaans te leren. En zo was ook de situatie voor mij als 17-jarige anders toen ik opgroeide in Heerenveen.
Als moeder -en ik kijk even naar alle moeders- doe je wat je denkt dat goed is. Voor moederschap bestaat geen standaardwerk, voor vaders ook niet, weet ik uit iets meer eigen ervaring, je kloot eigenlijk maar wat aan, je experimenteert en leert. Op basis van wat jou door jouw moeder is geleerd. Op basis van wie je bent. Op basis van wat je hebt gezien, gelezen en gehoord.
Elke moeder in de straat is anders. Elk kind in de straat is anders. Elk kind in elk huis is anders. Elk kind in hetzelfde huis is anders.
Wanneer een van hen anders gaat kijken, horen en doen, wanneer dat uit een kruik van bekende opvattingen en ideeën wil ontsnappen, en het vertrouwde barsten gaat vertonen, omdat hij op zoek gaat naar vrijheid en avontuur, omdat hij op zoek moet naar zijn eigen ontwikkeling en hij daarbij in de ogen van een moeder misschien gekke kleding gaat dragen, zijn kamer continu restyled, nog gekkere kleding gaat dragen, gedichten gaat schrijven en eigen stripblaadjes vol tekent, zelfs ineens kleding van zijn zus gaat dragen -zeker, lieve mensen, ik was mijn tijd ver vooruit- ga niet uit van eigen aannames, blijf nieuwsgierig, vraag, verbind, support, praat en luister. Ontsnap zelf uit je kruik.
Mama, ik had je zo graag beter leren kennen. Zo graag naar je verhalen willen luisteren, het verhaal van die prachtige foto (zie boven) tijdens jullie huwelijksreis in Parijs, je verwondering, je verbazing, wat voelde je, wat zag je, en ik had je zo graag mijn verhalen willen vertellen. Met dat speculaasje bij de thee, of nog beter misschien, een zak chips bij de ouzo, naast je op de bank, warm en vertrouwd zoals die avond, onder het schijnsel van de lamp. Zoals ik papa pas na zijn pensioen een beetje leerde kennen, en eigenlijk sinds hij dood meer en meer.
In Gesprek met mijn moeder voert de schrijver Luigi Pirandello dat gesprek met zijn moeder alsnog. Tijdens een fictief bezoek aan zijn ouderlijk huis, vele jaren na haar dood.
Pas dan vertelt zij hem een verhaal.
It is nacht en ik hein/De moanne yn myn hannen/Blau fan oantinkens, staat op je rouwadvertentie.
De maan is het vrouwelijke symbool voor gevoelens, bewustzijn en intuïtie. En dat symbool heb jij nu in je handen.
Ik hoop dat je vanuit de hemel naar beneden zult komen. Straks, volgende week, volgend jaar, over tien jaar desnoods, en dat jij dan je gevouwen handen en gesloten ogen voor mij opent en lachend zegt, hallo, ik ben je mama, ik begrijp je, je bent niet alleen, je was nooit alleen, zullen we samen dat laatste verhaal nog even bekijken.
Dag mam, ik wacht op je.